DGA en werknemersverzekeringen
De verzekeringsplicht van de directeur-grootaandeelhouder voor de werknemersverzekeringen is al geruime tijd een bron van discussie. De reden is de dubbele rol die de dga speelt: hij is immers zowel ondernemer als werknemer. In tegenstelling tot de ‘gewone’ werknemer is maar zeer de vraag of er al dan niet gesproken kan worden van werkgeversgezag of in ieder geval een ondergeschikte situatie op grond waarvan verzekeringsplicht vastgesteld kan worden. Rechtspraak en regelgeving hebben zich in de afgelopen jaren ontwikkeld, waarbij niet alleen het aandelenbezit (en dus zeggenschap in de onderneming) een factor is maar met name de aan de orde zijnde feiten en omstandigheden waaronder de aandelen gehouden worden.
Het gaat bij de dga om de al dan niet aanwezigheid van een gezagsverhouding. Uiteraard is de dga als werknemer formeel ondergeschikt aan de algemene vergadering van aandeelhouders, maar aan de andere kant heeft hij ook een rol als aandeelhouder.. Daarbij speelt ook de hoedanigheid van eventuele andere aandeelhouders een rol; immers een terechte vraag is in hoeverre sprake is van een ondergeschikte positie als de aandelen in de vennootschap in bezit zijn van familieleden. Ook als aandeelhouders met elkaar gezamenlijk de onderneming drijven waarbij het daadwerkelijke aandelenbezit min of meer gelijkelijk verdeeld is, zal van een materiële ondergeschiktheid veelal geen sprake zijn. Daarnaast zijn er andere omstandigheden denkbaar waaronder het niet aannemelijk is dat de overeenkomst met een aandeelhouder niet tegen de eigen wil wordt beëindigd.
Regeling aanwijzing DGA
De wetgever heeft met de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder een viertal categorieën aandeelhouders benoemd die als dga worden aangemerkt en als zodanig niet verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Het betreft hier statutair benoemde bestuurders in de volgende situaties:
– de bestuurder die, al dan niet met zijn echtgenoot/partner, houder is van een dusdanig aantal aandelen, al dan niet van een bepaalde soort, dat hij in staat is een besluit tot zijn ontslag te voorkomen;
– de bestuurders op basis van de statutair bepaalde stemverdeling een (nagenoeg) gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen binnen de algemene vergadering van aandeelhouders, of een ander dat bevoegd is over hun ontslag te beslissen;
– de bestuurder die, als dan niet met bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, houder is van aandelen (al dan niet van een bepaalde soort) die ten minste twee-derde van de stemmen vertegenwoordigen, en hiermee in staat is het eigen ontslag tegen te houden.
De regeling is een benoeming van een aantal situaties op grond waarvan de betreffende directeur-grootaandeelhouder niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Naast de hierbij benoemde situaties zijn er meerdere situaties denkbaar waarbij op grond van alle aan de orde zijnde feiten en omstandigheden, het niet aannemelijk is dat de betreffende voor de vennootschap werkzame aandeelhouder in een ondergeschikte positie werkzaam is. Zoals hiervoor genoemd, en ook aan de orde is in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, spelen familieverhoudingen ook mee bij de beoordeling van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen.
Familierelaties spelen een belangrijke rol bij vaststelling verzekeringsplicht
Voor de verzekeringsplicht van werknemers die zelf geen aandelen bezitten in de vennootschap waarvoor zij werkzaam zijn, spelen familieverhoudingen eveneens een rol. Ook voor hen geldt dat de feiten en omstandigheden dusdanig kunnen zijn dat vastgesteld kan worden dat zij materieel niet in een ondergeschikte positie werkzaam zijn. Deze materie is in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) al veelvuldig aan de orde geweest. Op grond van een uitspraak van de CRvB van 2 maart 2016, alsmede eerdere recentere uitspraken, moet hier bijzondere aandacht aan gegeven worden.
Uit de uitspraken van de CRvB voor maart 2016 kon worden afgeleid dat aan de aanwezigheid van een familierelatie het gevolg werd verbonden dat daarmee een gezagsverhouding afwezig was en dus geen verzekeringsplichtige dienstbetrekking aanwezig kon zijn. Daarbij waren er wel feiten en omstandigheden denkbaar op grond waarvan het aannemelijk was dat de arbeidsverhouding niet (veel) verschilde van die van andere ‘gewone’ werknemers.
In haar uitspraak van 2 maart 2016 draait de CRvB het feitelijk om. Expliciet wordt door de rechter aangegeven dat in zijn algemeenheid het niet zo kan zijn dat een familierelatie tussen aandeelhouder(s) als uitgangspunt impliceert dat dan ook een gezagsverhouding ontbreekt. Ook hier geldt vervolgens dat de afweging gemaakt dient te worden met inachtneming van alle relevante omstandigheden.
In de betreffende casus waren de dochter van de aandeelhouder en haar echtgenoot werkzaam in de vennootschap van de vader. Beiden beschikten over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarin onder andere bepalingen waren opgenomen over arbeidsduur, vakantiedagen- en toeslag.
De CRvB oordeelde allereerst dat de overeenkomst veel bepalingen bevatte zoals deze normaliter in arbeidsovereenkomsten met werknemers plegen te worden opgenomen. Daarbij bepaalde de vader het reilen en zeilen van de onderneming, de dochter en haar echtgenoot hadden hierbij geen zeggenschap.
In tegenstelling tot het verleden hanteert de CRvB niet als uitgangspunt dat de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen ouder en kind niet aannemelijk is vanwege de familierelatie. De CRvB oordeelt met betrekking tot het oordeel over de arbeidsverhouding dat de arbeidsverhouding moet worden beoordeeld op basis van alle omstandigheden van het geval en rekening moet worden gehouden met de rechten en plichten die partijen bij aanvang voor ogen stonden en schriftelijk zijn vastgelegd, alsmede de wijze waarop in praktijk uitvoering wordt gegeven aan de arbeidsverhouding. Alle omstandigheden in hun onderlinge samenhang, en dus niet als uitgangspunt het ontbreken van een gezagsverhouding op basis van de relatie tussen ouder en kind.
Zoals vaker komt deze kwestie aan de orde, en uiteindelijk voor de CRvB, omdat de arbeidsverhouding op een gegeven moment niet loopt zoals gedacht en de werknemer bij het UWV een werkloosheidsuitkering aanvraagt. Het UWV stelt dan dat de familieverhouding overheerst en dat daarom van een verzekeringsplichtige dienstbetrekking geen sprake is.
De CRvB beroep oordeelde dus echter anders. De tussen de vennootschap van vader en de dochter (en haar echtgenoot) zijn overeenkomsten vastgelegd die grotendeels bepalingen bevatten die gebruikelijk zijn bij een reguliere privaatrechtelijke dienstbetrekking. Dat de familierelatie tot een ander oordeel leidt is niet langer het uitgangspunt. De CRvB acht vervolgens op basis van alle relevante omstandigheden het aannemelijk dat de vader daadwerkelijk werkgeversgezag had.
Afsluitend
De verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen moet worden beoordeeld op basis van alle relevante omstandigheden van het geval. De aanwezigheid van een familierelatie wordt door de Centrale Raad van Beroep niet langer gezien als een doorslaggevend aspect en wordt niet meer als uitgangspunt moet worden genomen dat van een privaatrechtelijke dienstbetrekking geen sprake is. De directeur-grootaandeelhouder en diens familieleden weten dat de kwalificatie van hun arbeidsverhouding met de vennootschap nog altijd een complexe is. Omdat discussie hierover veelal aan de orde komt als werknemers(aandeelhouders) een uitkering trachten te verkrijgen, is de nieuwe benadering door de CRvB wel een goede ontwikkeling uitgaande van de situatie dat partijen dit beoogden en goed hebben vastgelegd in de arbeidsovereenkomst.
Heeft u twijfels over de verzekeringsplicht van de DGA of de familieleden daarvan, neem dan gerust vrijblijvend contact op.