Het onderscheid tussen btw-belaste omzet en btw-onbelaste omzet is van belang bij het recht op aftrek van btw. Een btw-ondernemer mag btw op de kosten die zien op btw-belaste prestaties aftrekken, maar dit is niet het geval bij btw-vrijgestelde prestaties.
De vergoeding die een btw-ondernemer ontvangt voor het verstrekken van een lening (zoals renteopbrengsten) zijn vrijgesteld van btw. In dat geval ontstaat er een probleem indien een btw-ondernemer btw aftrekt op algemene kosten die gemoeid zijn met de algemene bedrijfsvoering. Wat zijn de gevolgen van het verstrekken van leningen op het recht van btw-aftrek?
Uitspraak Hoge Raad januari 2019
Een btw-ondernemer verricht managementdiensten en verstrekt leningen aan gelieerde vennootschappen. Voor beide activiteiten behaalt de btw-ondernemer opbrengsten, waarbij de renteopbrengsten afkomstig van de leningen aan gelieerde vennootschappen het grootste deel van de totale omzet vormen. De btw-ondernemer trekt alle btw die ziet op de algemene kosten af, omdat hij van mening is dat de renteopbrengsten een bijkomstige handeling vormt, wat volgens het arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, ECLI:EU:C:2004:243, geen belemmering vormt op het aftrekrecht van btw op algemene kosten.
Het Hof en de Hoge Raad gaan echter niet mee in de volledige btw aftrek. De Hoge Raad oordeelt op 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:66, dat gegeven is dat de renteopbrengsten het grootste deel van de totale omzet van de btw-ondernemer vormen. Derhalve zijn de renteopbrengsten niet aan te merken als opbrengsten afkomstig uit bijkomstige handelingen. De omvang van de opbrengsten uit financiële handelingen die binnen de werkingssfeer vallen, kan erop wijzen dat deze handelingen niet mogen worden aangemerkt als bijkomstig. De aftrek van btw op de algemene kosten dient daarom pro rata berekend te worden over het gedeelte van de omzet dat is behaald met btw-belaste prestaties (i.c. de managementdiensten).
De btw-ondernemer wordt hierdoor genoodzaakt een correctie door te voeren voor wat betreft de te veel afgetrokken btw op de algemene kosten.
Uitspraak Hof maart 2020
Een bank die zowel btw-belaste prestaties als btw-onbelaste prestaties verricht, maakt wegens bedrijfseconomische redenen een analyse van de rentabiliteit per product. Op basis van tijdregistratie, daadwerkelijke productafname en evenredige verdeling kan de bank de gemengde kosten toerekenen aan kosten die gemoeid zijn met btw-belaste prestaties en kosten die gemoeid zijn met btw-onbelaste prestaties.
Aangezien de bank nu een scherper beeld heeft van de toerekening van gemengde kosten aan btw-belaste prestaties, dient zij bezwaar in tegen de pro-rataberekening die is gemaakt in de btw-aangifte. De bank is van mening dat zij middels de analyse van de rentabiliteit per product recht heeft op meer btw-aftrek.
Het Hof stelt dat de bank met de analyse een nauwkeuriger beeld schept van het werkelijke gebruik van de gemengd gebruikte goederen en diensten dan met de klassieke methode. Die knoopt enkel aan bij omzetten en kwalificeert voorts alle kosten van belanghebbende (met uitzondering van de arbeidskosten) als gemengde kosten. Het Hof oordeelt in de uitspraak van 27 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1066, dat de analyse daarom als leidend moet worden gezien bij de pro-rataberekening van de aftrek van btw.
Tot besluit
Btw-ondernemers die rente op uitstaande leningen ontvangen, moeten de btw-aftrek pro rata berekenen, indien de totale omzet gedeeltelijk bestaat uit renteontvangsten op uitstaande leningen en voor een gelijk of kleiner gedeelte uit belaste managementopbrengsten. De pro-rataberekening mag afwijken van de klassieke methode, indien de gebruikte methode gebaseerd is op een voldoende nauwkeurige, objectieve en verifieerbare analyse.