Fiscale eenheid en gevolgen
In Nederland gevestigde ondernemers die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen, worden op grond van artikel 7 lid 4 Wet OB voor de btw aangemerkt als één ondernemer. Dat heeft als voordeel dat op onderlinge leveringen en diensten geen btw in rekening behoeft te worden gebracht. Er zijn echter ook consequenties die soms minder positief zijn, bijvoorbeeld: de berekening van de pro rata hangt af van de gezamenlijke totale omzet. Als een van de ondernemers in de fiscale eenheid de zwaarste stempel drukt en die heeft enkel vrijgestelde omzet, dan kan dat leiden tot een beperkter recht op aftrek van voorbelasting. Daarnaast zijn de ondernemers van een fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk voor elkaars btw-schulden. Of een fiscale eenheid gunstig is, hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
Beschikking fiscale eenheid
Een fiscale eenheid bestaat wanneer aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan (van rechtswege) en hangt niet af van de wil van de ondernemer of inspecteur. Desondanks ontstaat in de praktijk nog geregeld discussie tussen ondernemers en de fiscus over de vraag of sprake is van een fiscale eenheid, en zo ja, vanaf wanneer en welke gevolgen dat dan heeft voor de btw.
Om dergelijke onzekerheid tegen te gaan, is het mogelijk om voor het bestaan van de fiscale eenheid een beschikking te verzoeken aan de fiscus. Het tijdstip waarop ondernemers een beschikking verzoeken, is overigens niet van belang voor de het ingangstijdstip van de fiscale eenheid. Een fiscale eenheid bestaat vanaf het moment dat aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan en om die reden kan dat tijdstip ook liggen voor de datum van de aanvraag van de beschikking.
De fiscus kan ook uit zichzelf een beschikking fiscale eenheid afgeven. In dat geval kan het begintijdstip van de fiscale eenheid echter niet in het verleden liggen. Zo wordt voorkomen dat ondernemers tegen hun wil als fiscale eenheid worden behandeld voor een periode gelegen vóór het moment waarop de inspecteur zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt.
Rechtbank Den Haag 25 januari 2021
Bovenstaande werking van de fiscale eenheid en de beschikking is al staande jurisprudentie sinds 2005 en 2006 (ECLI:NL:HR:2005:AT4477 en ECLI:NL:HR:2006:AV0408). Die jurisprudentie blijft tot op de dag van vandaag relevant.
Dat blijkt ook uit de uitspraak van rechtbank Den Haag van 25 januari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:744). In deze zaak was in geschil of een vof en een BV een fiscale eenheid vormden, nu zij in het verleden niet zo hadden gehandeld. Onder verwijzing naar bovengenoemde arresten van de Hoge Raad, bevestigde de rechtbank dat. De rechtbank oordeelde (R.o. 15):
“De Hoge Raad overweegt uitdrukkelijk dat het tijdstip waarop de belastingplichtigen verzoeken om als één ondernemer te worden aangemerkt, niet van belang is voor het tijdstip waarop de fiscale eenheid ontstaat. Hetzelfde geldt voor het tijdstip waarop de inspecteur beslist op dat verzoek. De fiscale eenheid ontstaat simpelweg vanaf het tijdstip waarop belastingplichtigen in financieel, organisatorisch en economisch opzicht met elkaar zijn verweven. Deze nauwe verbondenheid is het enige criterium. De wil van de betrokken belastingplichtigen speelt daarbij geen rol. In dat licht bezien, kan het niet zo zijn dat, naar verweerder stelt, het tijdstip waarop de fiscale eenheid ontstaat afhankelijk is van de wijze waarop de betrokken belastingplichtigen in het verleden hebben gehandeld.”
Slot
De kwalificatie van fiscale eenheid had tot gevolg dat de berekening van de pro rata anders is, waardoor de naheffingsaanslagen dienen te vervallen en de belastingdienst dus alsnog een aanvullende teruggaaf moet verlenen over het tweede kwartaal van 2017. De figuur van de fiscale eenheid kan dus ook ter beslechting van een geschil over recht op aftrek uitkomst bieden.
Heeft u vragen hierover, neemt u dan gerust contact met mij op.