De uitspraak van de Hoge Raad is van 16 juli 2021, 19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158.
Het gaat in deze zaak om twee levenspartners die in 2015 een perceel bouwgrond hebben gekocht. De partners hebben op het aangekochte perceel een woning laten bouwen. Op het dak van deze woning zijn zonnepanelen geïnstalleerd. De zonnepanelen zijn niet in het dak geïntegreerd.
De partners hebben de woning per 1 september 2016 in gebruik genomen, grotendeels door bewoning door de partners. Voorts wordt een werkkamer in de woning verhuurd aan de B.V. waarvan één van de partners directeur-grootaandeelhouder is. Ter zake van de verhuur van de werkkamer aan de B.V. is geopteerd voor btw-belaste verhuur.
De partners zijn van mening dat er recht op aftrek bestaat vanwege het plaatsen van de zonnepanelen. De partners stellen zich op het standpunt dat zowel het perceel als het woonhuis ook voor de exploitatie van de zonnepanelen wordt gebruikt en dat daarom ook recht op aftrek bestaat van de ter zake van de aankoop van het perceel en de bouw van het woonhuis in rekening gebrachte omzetbelasting, voor zover deze toerekenbaar is aan de met de zonnepanelen opgewekte energie die tegen vergoeding wordt geleverd aan het energiebedrijf. De inspecteur heeft het verzoek om (aanvullende) teruggaaf geweigerd.
Geschil
In geschil is in hoeverre de partner de voorbelasting ter zake van de aanschaf van het perceel en de bouw van het woonhuis in aftrek kunnen brengen.
Oordeel Hoge Raad
Op grond van artikel 15, lid 1, laatste alinea Wet OB, geldt dat de btw op uitgaven in verband met een onroerende zaak die deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van de ondernemer en door de ondernemer zowel voor zijn bedrijfsactiviteiten als voor privédoeleinden of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, slechts aftrekbaar is naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de (belaste) bedrijfsactiviteiten van de ondernemer.
Een belastingplichtige heeft in beginsel alleen recht op aftrek van voorbelasting indien een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de uitgaven en een of meer verrichte handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat.
Bij de beoordeling of een rechtstreeks en onmiddellijk moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de belastingplichtige de betrokken uitgaven heeft gedaan en hij de betrokken prestaties verricht. De Hoge Raad oordeelt dat wanneer vaststaat dat een uitgave niet ten behoeve van de belastbare activiteit van de belastingplichtige is gedaan, niet zonder meer kan worden aangenomen dat tussen deze uitgave en die activiteit een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend.
Omdat de partners de kosten voor het perceel en het woonhuis hoe dan ook gemaakt zouden hebben, ook wanneer zij niet de zonnepanelen zouden hebben aangeschaft, kan niet worden gezegd dat deze uitgaven zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. De Hoge Raad oordeelt dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verwerving van het perceel en de bouw van het woonhuis enerzijds en de levering van energie anderzijds derhalve ontbreekt. De exploitatie van de zonnepanelen levert derhalve geen recht op aftrek ter zake van de btw op de bouwkosten en aanschaf van het perceel.
Naar mijn mening heeft deze uitspraak tot gevolg dat de btw-aftrek in de meeste gevallen beperkt blijft tot de aanschaf- en montagekosten van de zonnepanelen. Op zich is dat een logisch oordeel, maar niet echt een stimulans voor het opwekken van duurzame energie. Natuurlijk is elke casus weer anders, dus het is altijd goed om te kijken in hoeverre in andere gevallen wel meer btw-aftrek mogelijk is.
Bron: Belasting_Magazine #6, september 2021