Civielrechtelijk valt een uitkering uit een overlijdensrisicoverzekering niet in een nalatenschap en wordt daardoor niet verkregen krachtens erfrecht. De uitkering zou daarmee ook niet worden getroffen door erfbelasting. De begunstigde van de uitkering heeft namelijk een rechtstreekse vordering op de verzekeringsmaatschappij, waardoor de uitkering niet uit een nalatenschap komt. De verzekeringnemer zou hierdoor belast vermogen om kunnen zetten naar onbelast vermogen; in plaats van vermogen rechtstreeks te laten toekomen aan een erfgenaam onder heffing van erfbelasting, komt het vermogen via premiebetaling aan de verzekeringsmaatschappij en een daarop volgende onbelaste uitkering alsnog toe aan diezelfde erfgenaam. In beide situaties is het verkregen vermogen eerder onderdeel geweest van het vermogen van de erflater.
Fictiebepaling Successiewet
De fiscale wetgever heeft een aantal situaties die economisch vergelijkbaar zijn met een verkrijging uit een erfenis of een schenking ondergebracht in zogenoemde fictiebepalingen in de Successiewet. Een van die fictiebepalingen, artikel 13 Successiewet 1956, ziet specifiek op de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering. Door de werking van de fictiebepaling wordt de uitkering toch geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen en is deze dus onderworpen aan erfbelasting.
Voorwaarde hiervoor is wel dat sprake is van een onttrekking aan het vermogen van de erflater. Is de erflater de verzekeringnemer en is hij de premies voor de verzekering verschuldigd aan de verzekeringsmaatschappij, dan zijn de premies de bedoelde onttrekking aan het vermogen van de erflater.
Of uiteindelijk ook echt erfbelasting verschuldigd is, is afhankelijk van een aantal factoren. Uiteraard is de vormgeving van de polis belangrijk; wie is verzekerde, wie is verzekeringnemer en wie is begunstigde. Maar bij partners speelt ook het huwelijksvermogensrecht een grote rol. Juist dat huwelijksvermogensrecht kan in combinatie met een goed geredigeerde polis heffing van erfbelasting voorkomen.
Daarnaast is ook het zogenoemde Premieschenkingsarrest uit 1954 van belang. In dit arrest werd door de Hoge Raad de vraag beantwoord of de door de kinderen betaalde premies ten laste van het vermogen van de erflater waren gekomen als hij de daarvoor benodigde gelden aan zijn kinderen had geschonken. Omdat dit arrest ook van belang is voor de uitwerking van het huwelijksvermogensrecht beginnen we hier.
Premieschenkingsarrest
In deze casus had vader op zijn eigen leven, maar ten name van zijn minderjarige kinderen, verschillende levensverzekeringen afgesloten. De uitkeringen uit de verzekeringen kwamen toe aan de minderjarige kinderen en zij waren ook degenen die de premies voor deze verzekeringen verschuldigd waren. Het geld hiervoor ontvingen zij echter van vader in de vorm van schenkingen. Kon in deze casus dan wel gezegd worden dat de kinderen de premies zelf hadden betaald? De Belastingdienst was, uiteraard, van mening dat de premies via de schenkingen alsnog ten laste van het vermogen van vader waren gekomen. Bij zijn overlijden zou daarom artikel 13 Successiewet 1956 (hierna artikel 13) van toepassing moeten zijn.
Premies betaald of premies verschuldigd?
De Hoge Raad zag dit echter anders. Er werd allereerst gekeken naar wie de premies verschuldigd was en dat waren de kinderen. Pas daarna werd gekeken naar hoe de kinderen de premies hadden kunnen voldoen. Dat zij dit hadden gedaan vanuit geld verkregen van vader, betekende nog niet dat de premies dan ook ten laste van het vermogen van vader waren gekomen. Het vermogen van vader gaat namelijk onder de titel van schenking over naar de kinderen. Op dat moment is het geen vermogen meer van vader, maar is het eigen vermogen van de kinderen. De premies hebben de kinderen dan ook voldaan ten laste van hun eigen vermogen. Artikel 13 is niet van toepassing.
Wel kan deze route betekenen dat de kinderen schenkbelasting verschuldigd zijn over de bedragen die zij van vader hebben ontvangen om de premies mee te voldoen. Afhankelijk van de hoogte van de premies in combinatie met de jaarlijkse ouder-kindvrijstelling in de schenkbelasting zal de heffing in ieder geval lager zijn dan de erfbelasting over de uitkering ineens.
Huwelijksvermogensrecht
Ook als de verschuldigdheid van de premies goed geregeld is, dan kan nog steeds artikel 13 van toepassing zijn. Partners die zijn getrouwd in algehele gemeenschap van goederen kunnen de bewoordingen van de polis nog zo goed regelen, maar kunnen niet voorkomen dat de premie deels toch ook aan het vermogen van de andere partner is onttrokken. Hetzelfde geldt voor geregistreerd partners en kan zelfs gelden voor samenwoners met een samenlevingscontract waarin de premie als kosten van de huishouding wordt bestempeld.
Het voorkómen van toepassing van artikel 13 is het eenvoudigst als sprake is van koude uitsluiting. Partner A sluit een polis af op het leven van partner B waarbij partner A de premies verschuldigd is, de zogenoemde kruislingse polis. Hoe partner A aan de gelden komt om de premies te voldoen is vervolgens van minder groot belang. Gelet op het hiervoor genoemde Premieschenkingsarrest moeten beide partners wel rekening houden met de mogelijkheid dat schenkbelasting verschuldigd is als partner B aan partner A geld ter beschikking stelt om de premies te kunnen voldoen.
Op het moment dat sprake is van een beperkte gemeenschap van goederen in de huwelijksvoorwaarden hangt het af van de inhoud van die beperkte gemeenschap of artikel 13 van toepassing is. Als de premies ten laste van het gemeenschappelijk vermogen komen, dan biedt het betalen van de premies ten laste van privévermogen geen oplossing. Dat betekent dan enkel dat de betaler een vordering op die beperkte gemeenschap heeft in de vorm van een vergoedingsrecht. De bepalingen in de huwelijksvoorwaarden hebben namelijk voorrang op de bewoordingen van de polis.
De bewoordingen van de polis moeten gedragen worden door het huwelijksgoederenregime
Als in de huwelijksvoorwaarden een periodiek verrekenbeding of een finaal verrekenbeding is opgenomen, kan artikel 13 alsnog van toepassing zijn. Belangrijk is bij dergelijke bepalingen om de betaalde premies uit te sluiten van het verrekenbeding. Ook de keuze om na jaren van koude uitsluiting een overstap te maken naar een (algehele) gemeenschap van goederen om zo erfbelasting te besparen, kan voor een verrassing zorgen. Als de premiebetalingen nog lopen op het moment van overgang in het huwelijksgoederenregime, dan wordt alsnog de heffing op basis van artikel 13 naar binnen gehaald. Anders was dit in een arrest van de Hoge Raad uit 1964. De premiebetalingen waren afgerond vóórdat de overgang naar de algehele gemeenschap van goederen werd gerealiseerd. Volgens de Hoge Raad bracht deze specifieke overgang niet met zich mee dat de premies dan ook ten laste van de andere partner waren gekomen.
En is dan toch artikel 13 van toepassing? Dan kan tussen partners de hoge partnervrijstelling in de erfbelasting nog uitkomst bieden. In 2021 bedraagt de partnervrijstelling inmiddels 671.910 euro. Afhankelijk van het overige vermogen zit hier dan mogelijk nog wat ruimte in om alsnog geen erfbelasting te hoeven betalen.
Verpanding en partnerverklaring
Als de overlijdensrisicoverzekering wordt verpand aan de bank, dan wijst de bank zichzelf aan als eerste begunstigde. Is na aflossing van de hypotheek nog een deel van de uitkering over, dan is de partner voor dat deel eerste begunstigde. De eerste begunstiging van de bank betekent dat de hypothecaire lening als het ware op het moment van overlijden wordt afgelost. Bij een gemeenschap van goederen valt de uitkering in die gemeenschap en is daarmee voor de helft onderdeel van de nalatenschap. Artikel 13 is niet van toepassing.
Heeft de partner een partnerverklaring ondertekend, dan blijft die partner eerste begunstigde en valt de uitkering niet in de gemeenschap van goederen. De bank komt de uitkering dan ‘halen’ bij de langstlevende partner. Heffing vindt plaats via artikel 13 over de helft van de uitkering. Is sprake van een wettelijke verdeling waarbij de langstlevende alles verkrijgt en de kinderen een vordering krijgen op de langstlevende voor hun erfdeel, dan hebben de kinderen bij een verpanding zonder partnerverklaring een hogere vordering op de langstlevende ouder. Bij een kruislingse polis is de uitkomst onder de streep cijfermatig gelijk aan de verpanding zonder partnerverklaring.
Bij huwelijksvoorwaarden laat de verpande niet-kruislingse polis zonder partnerverklaring de hoogste uitkomst zien. De volledige uitkering valt in de nalatenschap en kan worden getroffen door erfbelasting. Artikel 13 is ook hier niet van toepassing.
De verpande niet-kruislingse polis met partnerverklaring, dan wel de kruislingse polis met of zonder partnerverklaring, laat onder de streep een gelijke cijfermatige uitkomst zien. In de eerste situatie is artikel 13 van toepassing, bij de kruislingse polis en de juiste huwelijksvoorwaarden is dat uiteraard niet het geval.
De verpande niet-kruislingse polis zonder partnerverklaring leidt bij toepassing van de wettelijke verdeling tot de hoogste vorderingen van de kinderen.
Conclusie
Ook in de tijd van annuïtaire en lineaire hypotheken kan een uitkering uit een overlijdensrisicoverzekering een welkome aanvulling zijn op de aflossingen op de hypotheek bij het wegvallen van een partner. Valt de alimentatieplichtige weg, zowel in het geval van partneralimentatie als kinderalimentatie, dan kan ook in die situatie een uitkering uit een overlijdensrisicoverzekering een stuk financiële verlichting met zich meebrengen.
De juiste vormgeving van het huwelijksgoederenregime en/of de overlijdensrisicoverzekering kan dan onnodige belastingheffing voorkomen.
Heeft u vragen over bovenstaande, neem gerust contact op!
Nawoord
Kruislingse polis bij gemeenschap van goederen
Doet die kruislingse polis dan helemaal niks bij de gemeenschap van goederen? Ook dan heeft de kruislingse polis effect op de nalatenschap. Een voorbeeld:
Meneer heeft een polis afgesloten op zijn eigen leven van 200.000 euro met mevrouw als begunstigde. In de gemeenschap van goederen zit een huis met een waarde van 500.000 euro en een hypotheek van 300.000 euro. In de nalatenschap zit vervolgens de helft van het huis en de hypotheek, per saldo 100.000 euro. De helft van de uitkering van de polis wordt belast bij mevrouw via artikel 13. Totale heffing over 200.000 euro.
Als mevrouw de polis heeft afgesloten op het leven van meneer met zichzelf als begunstigde, is de uitkomst anders. De uitkering valt dan namelijk in de gemeenschap van goederen. De nalatenschap bestaat dan uit de helft van het huis en de hypotheek én de helft van de uitkering, dus 200.000 euro. Per saldo vindt dan nog steeds heffing plaats over 200.000 euro, maar het verschil zit in de vordering van de eventuele kinderen op de langstlevende bij toepassing van de wettelijke verdeling. Bij de kruislingse polis zijn de vorderingen van de kinderen hoger dan wanneer geen sprake is van een kruislingse polis.
Indien het de bedoeling is dat zoveel mogelijk vermogen aan de kinderen toekomt en niet aan een eventuele nieuwe partner, dan is ook bij de gemeenschap van goederen de kruislingse polis een bruikbaar instrument.
Bron: de Beursbengel nr. 905 juni 2021