Rechtbank Noord-Holland
In de uitspraak voor de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2021, ECLI:NL:RBNHHO:2021:3200, had belanghebbende, een feitelijk in Nederland gevestigde Antilliaanse houdster- en financieringsvennootschap, ultimo 2013 vorderingen in rekening courant op haar enig aandeelhouder en een gelieerde vennootschap. Voorts stelt Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en vervolgens aangemaand, geen Vpb-aangifte ingediend. De Belastingdienst heeft vervolgens een ambtshalve aanslag opgelegd naar een geschat bedrag met verzuimboete. Belanghebbende gaat vervolgens in bezwaar en komt uiteindelijk bij de rechtbank terecht.
Het standpunt van belanghebbende dat de rentecorrecties op de rekening courant vorderingen geheel moeten vervallen volgt de rechtbank niet. Belanghebbende stelde in dat verband dat de vorderingen civielrechtelijk wel als lening kwalificeren, maar fiscaalrechtelijk niet, en dat daarom geen belastbare rente in aanmerking hoeft te worden genomen. Het feit dat op belanghebbende de bewijslast rustte en dit niet aannemelijk heeft gemaakt leidt ertoe dat de rechtbank het standpunt van belanghebbende afwijst.
Belanghebbende tracht nog met een beroep op het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel alsnog van de rentecorrecties af te komen, maar slaagt daar niet in.
Ook het geschilpunt betreffende de aftrek van het afboeken van een vordering op een gelieerde (failliete) vennootschap wordt in het nadeel van belanghebbende beslist. Belanghebbende verzuimde immers de geclaimde aftrek met bescheiden, zoals een kopie van de leningsovereenkomst en daarin opgenomen zekerheden, te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende met de wel verstrekte onderbouwingen de aftrek van het bedrag niet aannemelijk heeft gemaakt.
Rechtbank Gelderland
In de zaak voor de rechtbank Gelderland ontstaat er een geschil over de Vpb-aanslag over 2015. De uitspraak is van 25 maart 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1407.
In die zaak is de enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende, een natuurlijke persoon (X), civielrechtelijk een leningsovereenkomst aangegaan met onder andere een niet gelieerde vennootschap. Deze vordering wordt bij aandeelhouder X belast als vordering in box 3. Belanghebbende waarin X de aandelen houdt, wenst de vordering voor ruim 7 ton af te waarderen. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende deze afwaardering niet kan nemen. Belanghebbende is nu eenmaal geen partij in de leningsovereenkomst. Dat belanghebbende als financier in de lening tussen X en de niet gelieerde vennootschap heeft opgetreden en de bedragen aan de niet gelieerde vennootschap heeft overgemaakt is daarvoor niet voldoende zo oordeelt de rechtbank. Belanghebbende heeft hooguit een vordering op X maar in die relatie tussen belanghebbende als crediteur en X als debiteur is onvoldoende aanleiding voor een afwaardering.
Belanghebbende heeft al met al niet aannemelijk gemaakt dat zij de in aanmerking genomen afwaardering in aftrek kan brengen.
Lessen voor de praktijk
De fiscale behandeling van vorderingen blijft een terugkerend geschilpunt in de praktijk. Uit deze zaken blijkt dat de verdeling van de bewijslast een zaak kan maken of breken. Echter, ook als de bewijslast tegen zit dan betekent dit niet dat de zaak bij voorbaat verloren is. Het is dan wel handig om tijdig de nodige bewijsstukken in te brengen.
De tweede zaak had mogelijk eenvoudig voorkomen kunnen worden als tussen de juiste partijen de civielrechtelijke overeenkomst was aangegaan. En anders: wellicht is er in de IB-sfeer nog een oplossing te vinden?
Mocht u willen sparren over een vergelijkbare case die bij uw cliënt speelt, neem dan contact op.
Bron: Belastingmagazine